ik heb de heer minister gezien in het bos
hij was er hout aan het sprokkelen voor het vuur
van zijn ambitie
hij was op zoek naar glimwormen om het licht te zien
en ratelslangen voor onder de bank in het parlement
toen hij een tak hoorde kraken
keek hij op als een hert en vluchtte in de coulissen
van het struikgewas, geen wandelaar die hem miste
‘s avonds keek ik door het venster van zijn cocon:
hij speelde in de woonkamer met de knikkers van de wet,
eentje rolde onder de kast, de butler ging op de knieën
op het smalle balkon van zijn zelfvertrouwen
oefende hij een gouden toespraak voor vrouw en kinderen
hun applaus klonk als de haperende echo in een smalle bergstreek
zijn kostuum werd gestreken met het ijzer van de onvoorwaardelijke liefde,
maar wie grijpt hem morgen bij zijn das en toont hem
de karige maaltijden