Mijn heere Frère, o zegt, toen uwe moeder,
de poortieres, u wiegde op haren schoot,
voorzag zij wel dat ge eens uw' armen broeder,
den werkmanszoon, verachten zoudt zoo snood?
Gij die niet vreest 't gepeupel uit te dagen,
herinnert u de lessen van 't verleèn...
Men zal 't wel nemen zonder 't u te vragen,
het stemrecht voor elkeen!
't Duurt reeds zoo lang, het rijk der advocaten,
der geldbarons, der dweepers dwing'landij, -
den kleinen man, dien laten zij maar praten,
maar zijn belang blijft steeds bij hen ter zij:
behendig om voor 't kiezerskorps te liegen,
zorgt elk aan 't roer voor zijn profijt alleen...
Wat zullen al die koordendansers vliegen
door 't stemrecht voor elkeen!
Gewenschte tijd - o moge ik hem beleven! -
als eind'lijk 't Volk, van zijne macht bewust,
zal opstaan om den laatsten schop te geven
in 't wagg'lend kraam dat op den cijns berust!
Ziet gij hem niet reeds in de verte klaren,
den schoonen dag dat alleman te been,
voor de eerste maal zijn' wil zal openbaren
door 't stemrecht voor elkeen?
Het was de droom van een'ge vreemde joden
ons vadererf te schoeien naar hun' leest:
't soldatenspel en al de Fransche moden,
die moesten hier vervangen d'ouden geest...
't werd al ontvlaamscht om Vlaand'ren uit te zuigen...
't partijgeweld verdeelde onz' Zustersteen...
- Komt, redt ons, komt en werpt 't verraad in duigen,
o stemrecht voor elkeen!